Onlangs
besprak ik het 95 stellingen project, een nieuw offensief tegen de evolutie en de wetenschap uit naam van het geloof. Het ging me er daar vooral om aan te tonen dat de 95 stellingen vooral bestaan uit standaard bezwaren die creationisten al jaren aandragen en waar ook al jaren antwoorden op bestaan. Maar sommige van die bezwaren verdienen wat meer aandacht. Niet zozeer omdat die bezwaren een echte uitdaging voor evolutie zijn, maar omdat ze een goed leermoment vormen. Zo ook het onderwerp van vandaag, het onderwerp van de allereerste stelling: is macro-evolutie onmogelijk?
Creationisten laten zich soms van hun welwillendste kant zien en geven dan toe dat micro-evolutie misschien wel mogelijk is: kleine wijzigingen binnen de soort. Maar daar houdt de welwillendheid dan ook op. Honden blijven honden en vinken blijven vinken: evolutie kan de soortgrens niet doorbreken, macro-evolutie is onmogelijk en nooit bewezen.
Maar wat ze er praktisch nooit bij vertellen is wat dan precies die grens tussen soorten is, of op welke manier die grens macro-evolutie onmogelijk zou maken. Laten wij dat dus eens wel vertellen.
Allereerst moeten we een definitie van "soort" hebben. Een veelgebruikte definitie is die van Ernst Mayr: een soort is een zich onderling voortplantende of mogelijk voortplantende natuurlijke populatie, die zich normaal gesproken niet voortplant met andere daarvan geïsoleerde groepen. Zo zijn paarden en ezels dus verschillende soorten, want in de natuur zullen ze niet paren. Wanneer ze dat in gevangenschap toch doen, is het resultaat doorgaans onvruchtbaar.
Deze definitie is niet perfect. Deze definitie werkt bijvoorbeeld niet voor eencelligen, maar alleen voor zich seksueel voortplantende populaties. Ook kunnen andere definities voor iets andere soortgrenzen zorgen. Voor het nut van deze discussie voldoet hij voorlopig echter prima. De definitie laat ook zien dat de grens tussen soorten vaak niet absoluut is. Sommige soorten, zoals
ijsberen en bruine beren, leven voldoende apart van elkaar en in voldoende verschillende omstandigheden dat ze ook zelden paren, maar ze kunnen wel degelijk vruchtbare nakomelingen opleveren. De soorten zijn echter zo verschillend en vermenging zo zeldzaam dat we ook hier toch gerust van twee aparte soorten kunnen spreken. Maar het geeft wel aan dat de natuur zich niet zo makkelijk in duidelijke hokjes laat indelen.

Het wordt nog interessanter wanneer we naar het verschijnsel van
ringsoorten kijken. Een bekend voorbeeld wordt aangetroffen onder de meeuwen. De zilvermeeuw, die ook in Nederland voorkomt, kan zich zonder problemen vermengen met zijn naaste verwant, de Amerikaanse zilvermeeuw. Deze kan zich op zijn beurt vermengen met de Oost-Siberische zilvermeeuw, welke zich weer kan voortplanten met de Siberische meeuw. Deze laatste kan zich dan weer vermengen met de kleine mantelmeeuw, die weer ook in Nederland voorkomt. Maar op de afbeelding rechtsboven kun je duidelijk zien dat kleine mantelmeeuwen (achter) en zilvermeeuwen (voor) er duidelijk anders uitzien. Ze kunnen zich ook niet onderling voortplanten. Dus we hebben nu een hele ring van soorten, waartussen we geen duidelijke soortgrenzen kunnen trekken, maar tussen de uiteinden van de ring is wel degelijk een duidelijke grens.
Wat hebben we hieraan voor het antwoord op de vraag of macro-evolutie mogelijk is? Allereerst toont het aan dat de grens tussen soorten vaak erg vaag is, soms zelfs zo vaag dat je niet kunt zien waar de ene soort begint en de andere ophoudt. Als de verschillen tussen soorten maar klein genoeg is, is het dus wel degelijk mogelijk om dit soort "grenzen" te overbruggen.
Een creationist zal dan misschien zeggen dat dat dan dus geen aparte soorten zijn. Maar tussen de uiteinden van de ring zit wel degelijk een duidelijke grens, dus we kunnen ook niet zomaar zeggen dat het om één enkele soort gaat. Ringsoorten laten bovendien zien dat deze kleine, steeds overbrugbare verschillen kunnen oplopen tot het punt dat de verschillen
niet meer te overbruggen zijn.
De misvatting dat macro-evolutie niet mogelijk is, komt door de misvatting dat om een nieuwe soort te creëren, een individu in één keer zoveel mutaties moet krijgen dat deze als een aparte soort te beschouwen is. Dat zou praktisch nooit voor kunnen komen. En als dat toch gebeurt, dan heeft dit individu geen partner met precies dezelfde mutaties om zich mee voort te planten, dus de nieuwe soort zou meteen uitsterven. Daaruit zou je dan kunnen concluderen dat zich nooit nieuwe soorten kunnen vormen.
Jammer genoeg voor de creationisten werkt
soortvorming zo niet. Het is duidelijk dat kleine variaties binnen een soort mogelijk zijn, want die variaties zien we overal om ons heen bij mens en dier. Zolang die variaties niet te groot zijn, kan de soort zich prima voortplanten, zelfs als hier en daar onvruchtbare combinaties van individuen zijn. Bij seksuele voortplanting worden bovendien de eigenschappen van beide ouders gemengd, wat de verschillen ook relatief laag houdt.
Maar als een deel van de populatie zich afsplitst van de hoofdgroep, bijvoorbeeld door zich op een afgezonderd eiland of continent te vestigen, dan is er geen vermenging meer om de verschillen tussen de twee populaties klein te houden. De ene groep kan zich nu anders ontwikkelen dan de andere, zeker als ze de leefomstandigheden ook nog verschillen. Na verloop van tijd kunnen net zoals bij de ringsoorten kleine verschillen zodanig oplopen, dat zelfs bij een hereniging geen vermenging meer optreedt. Misschien zien de leden van de verschillende groepen er niet meer aantrekkelijk genoeg uit voor elkaar om te willen paren, of ruiken ze verkeerd. Of misschien zijn ze niet eens meer onderling vruchtbaar. Het resultaat: je hebt nu twee soorten, waar er voorheen maar één was.
En nergens is er ook maar één individu door een "soortgrens" gegaan. In plaats daarvan is er als het ware een
nieuwe grens ontstaan, waar die er eerst niet was.

Deze vorm van soortvorming heet
allopatrische soortvorming en is slechts één van meerdere typen soortvoring. De natuur bevat vele voorbeelden van allopatrische soortvorming. De bekendste is misschien wel het ontstaan van
nieuwe soorten vinken op de Galapagoseilanden, zoals Darwin ze gevonden had. Er is
behoorlijk wat bewijs voor allerlei typen soortvorming, zowel in het lab als in het veld.
Creationisten zullen aandragen dat deze vinken nog altijd vinken zijn. Dat klopt, maar "vink" duidt dan ook niet een enkele soort aan, maar een hele familie van soorten. In de classificatie van soorten worden soorten gegroepeerd in geslachten. Deze geslachten worden dan weer gegroepeerd in families. Wanneer een soort zich in tweeën splitst, dan zijn beide soorten nog steeds lid van hetzelfde geslacht en van dezelfde familie. Dus wanneer een creationist zegt dat vinken nog steeds vinken zijn, dan weten ze ofwel niets van zelfs maar de grondbeginselen van classificatie, ofwel ze proberen opzettelijk verwarring te zaaien. Hoewel ik een combinatie van beide ook niet wil uitsluiten.
Het antwoord op de vraag of macro-evolutie onmogelijk is, moet dus duidelijk "nee" zijn. Er zijn kleine verschillen die geen barrière vormen tegen voortplanting, maar er is niets dat tegenwerkt dat deze kleine verschillen zich ophopen tot verschillen die wel te groot zijn voor voortplanting. Ringsoorten laten ons zien dat dit inderdaad mogelijk is. En in plaats van dat individuen door een soortgrens moeten gaan, is soortvorming het gevolg van populaties die zodanig van elkaar veranderen dat vermenging steeds moeilijker en zeldzamer wordt, tot het nauwelijks meer voorkomt - en dan heb je twee soorten in plaats van één.
Nee, de enige manier dat je kunt volhouden dat macro-evolutie niet mogelijk is, is als je compleet negeert wat soorten zijn en hoe evolutie echt werkt. En dat is precies wat creationisten doen.